Nedersaksisch en Limburgs: nu onder Deel III van het Europees Handvest
De Raad van Europa stelde in1992 het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden in. Dit ter bescherming en bevordering, want verlies betekent een bedreiging voor het Europees cultureel erfgoed. Nederland ratificeerde het Handvest in 1996 en stelde een goedkeuringswet in. Het Fries werd onder de werking gesteld van Deel II en Deel III van het Handvest, het Nedersaksisch alleen onder Deel II. In 1997 kreeg het Limburgs diezelfde status. Beide talen kwamen zo op achterstand, in een kleine staartgroep van 19 andere territoriale talen. Dit tegenover de overgrote groep van 129 Deel III-talen. Wat is er mis met Limburgs en Nedersaksisch? Niets natuurlijk. Er is genoeg reden om aan Nedersaksisch en Limburgs alsnog de Deel III-status te geven. Uit het onderzoek, zoals dat is verricht in opdracht van het wetenschappelijk bureau voor NSC, is gebleken wat er misging en wordt ook duidelijk hoe beide talen logischerwijze de status van Deel III-taal alsnog zouden moeten en kunnen krijgen.
Deel II en Deel III: verschil in effect
De regionale talen die een staat aanwijst voor het Handvest komen sowieso onder de werking van Handvest deel II. Dat bestaat uit het zeer belangrijke Artikel 7. Het eerste lid beschrijft de doelstellingen en beginselen. In Deel III zijn die ‘vertaald’ in nauwkeurig geformuleerde beleidsambities die in de praktijk effect sorteren. Staten selecteren tenminste 35 opties, namelijk die welke het beste aansluiten bij de situatie van een taal en de intenties. Ik geef een voorbeeld uit het domein Onderwijs, waarbij mijn keuze uitgaat naar optie iii. Uit het geciteerde moge duidelijk zijn dat men ook sterkere opties kan kiezen (i, ii) of minder vergaande (iv).
[Uit Artikel 8, Lid 1, letter b; Lees: Verplichten Partijen zich…]
- Primair onderwijs te bieden in de desbetreffende regionale talen of talen van minderheden; of
- Een aanmerkelijk deel van het primair onderwijs te bieden in de desbetreffende regionale talen of talen van minderheden; of
- Binnen het primair onderwijs te voorzien in het onderwijzen van de desbetreffende regionale talen of talen van minderheden als integrerend deel van het leerplan; of
- Een van de onder i tot en met iii genoemde maatregelen althans toe te passen op de leerlingen wier gezin daarom verzoekt en wier het aantal voldoende wordt geacht;
De gewone route genegeerd
Bij ratificatie verplicht een staat zich tot toepassing van Deel II en van de zelf aangewezen bepalingen van Deel III. Dat gebeurde niet voor Nedersaksisch en Limburgs. Dit is vreemd, want volgens paragraaf 49 van het Rapport van Uitleg wordt er wel van Deel III-toepassing uitgegaan. Daarin is immers ‘de essentie van de door het Handvest geboden bescherming (…) vastgelegd.’ Een staat kan afwijken, maar alleen met argumenten die verenigbaar zijn met doelstellingen en beginselen van het Handvest.’ Die kwam ik echter niet tegen.
Stelselmatig werden verzoeken om Deel III door het Rijk afgewezen. De redenen die hiervoor werden aangedragen waren de volgende:
- Inspanningen en culturele uitingen haalden bij lange na die van het Fries niet;
- Er bestond angst voor extra kosten en bureaucratische lasten;
- Men wilde extra wet- en regelgeving vermijden.
De argumenten hiertegen zijn de volgende:
- Niet het Fries is de norm, maar de opties uit Deel III; passend bij eigen situaties en ambities;
- Deel II vereist al, waar nodig, wet- en regelgeving;
- Deel II vereist vastberaden optreden, met name voor onderwijs, wat ‘op maat’ afleesbaar is uit Deel III. Vastberadenheid is geboden want de regionale talen staan immers onder grote druk.
Geen dienstbaarheid, wel tegenwerpingen
Uit vrijgegeven WOO-documenten blijkt dat achter de schermen van met name het Ministerie van Binnenlandse Zaken veel tegenwerpingen zijn gedaan; de dienstbaarheid leek ver te zoeken. Het Handvest zou alleen codificerend gebruikt moeten worden. Echter, alleen al uit de monitoring-activiteiten van de Raad van Europa blijkt dat het Handvest (ook) een groeimodel is. De beleidsmaatregelen kunnen naderhand worden verbeterd, uitgebreid, en ook kunnen extra opties worden ondertekend.
Weer op de juiste route: Deel III
In 2018, respectievelijk 2019, werden convenanten voor het Nedersaksisch en Limburgs ingesteld. Ze blijken achteraf geen goed alternatief te zijn voor de toepassing van Deel III. Dit werd ook recent geconstateerd in het Limburgse ‘Rapport Berenschot’ uit 2024.
Er kleven grote bezwaren aan het inmiddels dertig jaar lang uitblijven van Deel III:
- Het is strijdig met de doelstellingen en principes van het Handvest
- Nedersaksisch en Limburgs lijken gemankeerde talen
- Nedersaksen en Limburgers blijven achtergesteld
- Het Rijk vindt dat men geen bacheloropleidingen hoeft in te stellen met als reden dat het Nedersaksisch en Limburgs geen Deel III-talen zijn.
- Het Nederlands Letterenfonds zal subsidies weigeren omdat deze enkel voor Deel III-talen zijn.
Toepassing van Deel III zal positieve effecten geven:
- Het beleid zal scherper worden geformuleerd en uitgevoerd, en door de Raad van Europa goed worden gemonitord.
- Na dertig jaar discussies en frustraties krijgt men een nieuwe, sterke impuls.
Voorstel voor te nemen stappen
- De Tweede Kamer besluit tot aanmelding bij de Raad van Europa voor tenminste 35 opties.
- De Tweede Kamer besluit dat twee werkgroepen, voor Nedersaksisch en Limburgs, aan de slag gaan voor bijbehorend beleid nu en later, in overleg met de regionale overheden.
- De Tweede Kamer draagt het Ministerie op om adequaat te rapporteren na aanmelding van Nedersaksisch en Limburgs onder Deel III, met name aan de Raad van Europa. Daarmee is de inwerkingstelling een feit en kunnen beide talen, net als het Fries, de monitoringscycli van de Raad van Europa ondergaan.